Doping

De meningen over het gebruik van doping in de (top)sport lopen sterk uiteen. Dit bleek onlangs weer in het TV programma Pauw waarin de olympisch kampioenen Jacques Brinkman en Mark Tuitert met elkaar hierover in debat gingen. Sommigen pleiten voor het stoppen met het huidige dopingbeleid, anderen maken zich sterk voor 100% Dope Free presteren. Welke argumenten worden hiervoor gebruikt? Waarom gebruiken sommige sporters wel doping en anderen niet? Hoeveel sporters gebruiken eigenlijk doping?

Doping is net zo oud als de sport zelf. Op de site van de Doping Autoriteit is te lezen dat de eerste meldingen over het gebruik van prestatiebevorderende middelen dateren van 2700 voor Christus. De Britse wielrenner Arthur Linton (1896) is het eerste officieel gedocumenteerde dopinggeval. Van de velen die volgden, staan die van Tommy Simpson (1967) en Ben Johnson (1988) het sterkst in het collectieve geheugen gegrift. Momenteel staan in dit verband de Russische sporters in het middelpunt van de belangstelling vanwege de weigering van Rusland om zich aan de mondiale antidopingregels te houden.

Op de officiële dopinglijst staan de stoffen en methoden die volgens de internationale Anti-Doping Code te allen tijde in de sport context verboden zijn, zowel binnen als buiten wedstrijdverband. Als een sporter deze regel willens en wetens overtreedt met als doel om eigen voordeel te behalen, dan is er sprake van een overtreding (“cheating”).

Waarom zou een sporter dit risico nemen?

Sommigen beweren dat het nu eenmaal “in de mens” zit. De voormalige voorzitter van het International Olympic Committee (IOC), de Belg Jacques Rogge, zei ooit in een pleidooi voor een streng dopingbeleid: Cheating is embedded in human nature. Dat zou kunnen, maar degenen die dat beweren onderschatten wellicht de invloed van de competitieve context die zonder aanzien des persoons kan aanzetten tot vals spelen. Zo hebben we in experimenteel onderzoek laten zien dat deelnemers die werden gevraagd om het op een bepaalde taak beter te doen dan anderen, vaker vals speelden dan deelnemers die werden verzocht om te proberen zichzelf te verbeteren. Voor de eerste groep was “cheaten” een mogelijke strategie om het competitieve doel (“winnen”) te bereiken. Voor de tweede groep, die uit was op zelfverbetering, was vals spelen zinloos. Immers, door regels te overtreden verhoog je niet je vaardigheden op de betreffende taak. Persoonskenmerken waren hierbij ondergeschikt omdat deelnemers willekeurig over beide condities waren verdeeld. Kortom, de context bepaalde in sterke mate het gedrag van de deelnemers. Een ander voorbeeld hiervan is het zogenaamde “Lucifer Effect”: onder bepaalde omstandigheden zijn ook de meest goedaardige personen bereid om mensen elektrische schokken toe te dienen of anderen agressief te bejegenen.

Daarbij zal de neiging om vals te spelen in een competitieve context worden versterkt als de belangen toenemen. Het winnen van olympisch goud of een belangrijk kampioenschap is voor een sporter vaak een “life-changer”. Door het vooruitzicht op veel geld, roem en aanzien zal de verleiding nog groter zijn om ook illegale middelen in te zetten die de kans vergroten om de gewenste uitkomst te bereiken. Dit is overigens niet alleen in de sport het geval. Zo heeft driekwart van de studenten ooit wel een regels overtreden bij tentamens, opdrachten, of werkstukken. Ook in het bedrijfsleven, de wetenschap, de journalistiek en de politiek is “cheating” allesbehalve een onbekend fenomeen, vooral wanneer het er echt om gaat.

Hoe vaak wordt in de sport doping gebruikt? Op basis van een gedegen wetenschappelijke onderzoek door een Nederlandse onderzoeksgroep wordt het percentage intentionele dopinggebruikers in de internationale sport geschat op 14-39%. Een ander kwalitatief goed onderzoek door een internationale onderzoeksgroep onder leiding van de Duitse dopingonderzoeker Perikles Simon suggereert dat het percentage dopinggebruikers in de topsport nog hoger ligt: rond de 50%. Het percentage dat ieder jaar daadwerkelijk wordt gepakt op basis van bloed- en urine-onderzoek is daarentegen bedroevend laag: 1-2%. Bij gebruik van het biologisch paspoort stijgt dat tot slechts 14%. Ruim 50 jaar officieel dopingbeleid leert ons dus dat de Anti-Doping Code niet of nauwelijks te handhaven is. Om de pakkans te verhogen zouden in nog meer landen, in nog meer sporten, bij nog meer sporters, nog vaker controles uitgevoerd moeten worden, hetgeen gepaard gaat met nog meer kosten, nog meer administratieve rompslomp, en nog meer dagelijks ongemak voor sporters (zoals “whereabouts”). En dan nog hebben we het probleem dat het niet altijd duidelijk is wat wel of niet op de dopinglijst thuishoort en dat doping (nog) niet altijd is op te sporen (zoals genetische manipulatie).

Sommigen pleiten daarom voor het stoppen met het huidige dopingbeleid, ook omdat op topniveau sporters per definitie grensverleggend bezig zijn. Wat topsport aantrekkelijk maakt voor zowel sporters als publiek, is het streven om nog sterker, beter of sneller te zijn dan iemand ooit is geweest. Het experimenteren met materialen, voeding, en trainingsmethoden is derhalve gangbare praktijk. Waarom zou het uitproberen van prestatiebevorderende stoffen en middelen dan niet mogen? Net als feestvierders, artiesten en andere beroepsgroepen zouden sporters vrij moeten zijn om dit zelf te bepalen. Zij weten zelf wel wat goed voor hen is, en zij zullen zich ook bewust zijn van de gezondheidsrisico’s. Vet eten, tabak en alcohol zijn toch ook niet verboden? Doping maakt sport ook niet oneerlijker dan dat het al is. Genen, middelen, faciliteiten en kansen zijn sowieso ongelijk verdeeld. Zo schreef Tim Krabbé in zijn verhalenbundel “De veertiende etappe” in 2015: “Alles is oneerlijk in de sport; sport is het meten van oneerlijkheden, aangeboren en verworven. Een sportwedstrijd wordt gewonnen door degene met de juiste hem door de natuur, zijn omstandigheden en zijn karakter geschonken oneerlijke voordelen.”

Moet doping daarom maar worden vrijgegeven?

Anderen vinden van niet. Zij maken zich op hun beurt sterk voor 100% Dope Free presteren. En ook daar zijn goede argumenten voor. De belangrijkste zijn dat doping oneerlijk is en leidt tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. “Fair play” houdt in dat het speelveld gelijk is voor iedereen zodat de beste sporter wint, en niet de best gedrogeerde sporter met het meeste geld en de beste medische begeleiding. Vooral wanneer dit laatste ontbreekt, bijvoorbeeld bij amateur-sporters en sporters uit niet-Westerse landen, is de kans op (permanente) gezondheidsschade, inclusief overlijden, onacceptabel groot. Vooral vanwege de gezondheidsrisico’s is het immoreel om sporters te “dwingen” om doping te gaan gebruiken door doping vrij te geven. Niet meedoen met het gebruiken van toegestane doping zou de kansen op het halen van prijzen aanzienlijk reduceren.

Voorstanders van doping-vrije sport benadrukken verder dat we in onze maatschappij wetten en regels hebben om gedrag te reguleren en om mensen tegen zichzelf in bescherming te nemen, en de sport is daarop geen uitzondering. Er zijn namelijk ook grenzen aan het opzoeken van grenzen. Door steeds betere detectie-methoden (denk aan het biologisch paspoort) is men steeds beter in staat om de internationale Anti-Doping Code te handhaven. Ook nieuwe vormen van doping zullen op langere termijn aan het licht komen, wat sporters zal afschrikken om doping te (gaan) gebruiken. Het is vooral nog een kwestie van politieke wil (zie Rusland) om zich in de praktijk te houden aan de momenteel goed werkende antidopingregels en -procedures.

Dat de meningen sterk uiteenlopen kwam goed naar voren in het TV programma Pauw waarin de olympisch kampioenen Jacques Brinkman en Mark Tuitert met elkaar in debat gingen over doping in de topsport. Hoe het ook zij, de genoemde schattingen suggereren dat een meerderheid van de topsporters géén doping gebruikt terwijl ook voor hen “winnen” het belangrijkste doel is. Maar in tegenstelling tot de minderheid die wèl doping gebruikt, streven zij dit na via doelen gericht op groei en ontwikkeling, intrinsieke motivatie, inzet, vastberadenheid, overtuiging, en mentale weerbaarheid. Zij ontlenen hun plezier vooral aan het beoefenen van hun sport, het leren van nieuwe bewegingen en acties, het fysiek, tactisch en mentaal steeds beter worden. Kortom, zij sporten overeenkomstig wat WADA aanduidt als “the spirit of sport”.

Waarom gebruiken sommige sporters wel doping en anderen niet? Zoals bijna altijd is hier geen eenvoudig antwoord op te geven. Mentale factoren die sporters helpen de verleiding van dopinggebruik te weerstaan, zijn een sterke morele opvatting tegen het gebruik van doping, een identiteit die verder gaat dan alleen sporter zijn, een sterke mate van zelfcontrole, het benutten van een sterk en vertrouwd anti-doping sociaal netwerk, en het vermogen om weerstand te bieden aan sociale druk en een eventuele “doping cultuur”. Het valt niet te ontkennen dat dit regelmatig ten koste gaat van de winst of een betere plek in de eindrangschikking, maar in de topsport lijken de doping-vrije winnaars nog altijd in de meerderheid te zijn.

Verder lezen?

To win, or not to lose, at any cost: The impact of achievement goals on cheating – Van Yperen et al. (2011)

Prevalence of doping use in elite sports: A review of numbers and methods – De Hon et al. (2015)

A qualitative analysis of the factors that protect athletes against doping in sport – Erickson et al. (2015)

Predictors of moral disengagement in sport – Shields et al. (2015)

Dopingbestrijding: Een verloren zaak? – Jurgen van Teeffelen

Video:

Voormalig wereldkampioen schaatsen en collega Prof. Harm Kuipers over doping in de sport:

Rating: 4

2 gedachten aan “Doping”

  1. Beste Nico,
    Dank voor je gebalanceerde blog. De review van De Hon et al. suggereert inderdaad dat een minderheid van de topsporters doping gebruikt. De vraag is echter of dat zo is. Uit een recentere studie blijkt dat het percentage een stuk hoger kan liggen en dat misschien wel een meerderheid gebruikt, zie https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/28849386. De resultaten stammen weliswaar uit 2011 (door tegenwerking van WADA en IAAF duurde het 6 jaar voordat de onderzoekers het stuk konden publiceren) maar bij gebrek aan recentere data moeten we het hier voorlopig meedoen. Nederlandse atleten lijken in ieder geval wel een stuk ‘schoner’; in een inventarisatie van de Dopingautoriteit van 2 jaar terug, gaf 4.2 procent van de statussporters van NOC*NSF aan te gebruiken.
    Voor meer achtergrond hierover: Ik schreef n.a.v. de ‘mismatch’ tussen opsporing en werkelijk gebruik van dopingmiddelen het volgende artikel ‘Dopingbestrijding: een verloren zaak?’: http://www.jurgenvanteeffelen.nl/?p=506

    Rating: 4

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *