Waar denk je aan bij “niet verliezen”? Precies, aan verliezen. En als je als sporter aan één ding NIET wilt denken, dan is het aan verliezen. Immers, de kans op een nederlaag wordt daardoor aanzienlijk groter.
In een interview in Trouw op 29 november 2016 zegt één van ’s werelds beste schaatsers aller tijde Sven Kramer hierover: “Voor mij is de druk anders dan voor andere schaatsers. Als ik tweede word, is het groter nieuws dan als ik win. Daardoor rijd ik vaak wat te verdedigend. Ik moet juist rijden om te winnen, niet om niet te willen verliezen. Als ik verdedig, doe ik mezelf tekort, want dan rijd ik onder mijn kunnen. Als ik vooruitgang wil maken – en ik wil straks een baanrecord van 6.06 rijden op de vijf kilometer in Thialf – dan lukt dat alleen als ik ga rijden om te winnen.”
Sporters, trainers, en coaches hebben net als Sven Kramer regelmatig de neiging niet verliezen als doel te stellen, weliswaar met de goede bedoeling om “een podiumplek veilig te stellen” of “minimaal een punt mee naar huis” te nemen. Vermijddoelen zijn gericht op dingen die mis kunnen gaan, op iets wat je niet wilt en wilt voorkomen of vermijden. Je wilt niet verliezen, geen dubbele fout slaan, of niet van de balk afvallen. Logisch dat je falen wilt voorkomen, maar als dat je gedachten domineert, dan wordt de kans alleen maar groter dat het wél gebeurt. Al in 1863 noteerde de Russische schrijver Fyodor Dostojevsky in zijn “Winter Notes on Summer Impressions” dat het proberen om niet aan een ijsbeer te denken als gevolg heeft dat het verdomde beest niet uit je gedachten is weg te slaan. Met dit fenomeen als uitgangspunt introduceerde collega Daniel Wegner (1994) de “Ironic Process Theory“ in de psychologische literatuur. Dat wil zeggen, het denken aan niet verliezen maakt verliezen saillant, met als gevolg een grotere kans op faalangst en onzekerheid, en uiteindelijk daadwerkelijk verlies als paradoxaal effect.
Als sporters zichzelf betrappen op het hebben van een vermijddoel, dan is het verstandig om vervolgens te bedenken wat zij wèl moeten doen om de negatieve uitkomst te voorkomen. Als een golfer de bal niet links in het water wil slaan, dan moet hij zijn ogen fixeren op een bepaald punt rechts van het water met als streefdoel de bal in de door hem gekozen richting te slaan. Als hij dat vervolgens goed uitvoert, dan heeft hij zijn streefdoel gehaald én de bal niet in het water geslagen. Streefdoelen gaan hand in hand met meer zelfvertrouwen en een positief gevoel, en leiden mede daardoor tot een meer stabiele focus op de handelingen die moeten worden uitgevoerd.
Overeenkomstig Sven Kramers persoonlijke ervaring laat wetenschappelijk onderzoek zien dat streefdoelen vaker leiden tot betere prestaties dan vermijddoelen. Dit is het geval wanneer de doelen zelf worden gekozen, maar ook als ze extern worden geïnduceerd, bijvoorbeeld door de coach of via normen binnen het team. Daarbij zijn streefdoelen beter voor de mentale weerbaarheid, voor de samenwerking met anderen, en voor het constructief omgaan met feedback.
Prestatiedoelen worden niet uitsluitend onderscheiden op basis van valentie, dat wil zeggen, de motivatie om een positieve uitkomst te bereiken versus de motivatie om een negatieve uitkomst te vermijden of te voorkomen. Een tweede dimensie betreft de standaard die sporters gebruiken. Dit kan een interne standaard zijn (de eigen prestaties in het verleden) of een externe standaard (de prestaties van anderen). Zoals te zien is in de figuur hieronder, levert de combinatie van beide dimensies vier verschillende doelen op: (1) Jezelf verbeteren, vooruitgaan, (2) Niet onder je niveau presteren, of niet achteruitgaan, (3) Winnen van anderen, en (4) Niet verliezen van anderen.
Prestatiedoelen kunnen variëren van moment tot moment. Zo kan een team de wedstrijd beginnen met het doel om zo snel mogelijk een doelpunt te scoren, maar na de 1-0 voorsprong wordt het belangrijker om de verkregen voorsprong niet uit handen te geven. Sommige teams boeken uitstekende resultaten met zo’n vermijdgerichte, verdedigende houding, wat doet vermoeden dat de realiteit complexer dan de simpele dichotomie vermijddoelen versus streefdoelen. Inderdaad, het Italiaanse voetbal – bijvoorbeeld – staat van oudsher bekend om het catenaccio, een tactiek die vooral is gericht op niet verliezen. Bij de uitvoering ervan is veelal geen sprake van angst en onzekerheid. Wellicht komt dit doordat het overkoepelende vermijddoel wordt vertaald in een streefgerichte tactiek, ofwel goed georganiseerd en effectief verdedigen. De nadruk ligt daardoor op streven naar het goed uitvoeren van de verdedigende taken, en niet op het te vermijden eindresultaat, namelijk verliezen.
Prestatiedoelen kunnen ook stabiel zijn over de tijd, zoals een heel seizoen dat in het teken staat van kampioen worden van de eredivisie, of handhaven in de hoofdklasse, of beter willen worden dan je broer of zus. Zo heeft tennisser Andy Murray er nooit een geheim van gemaakt dat hij in zijn vroegste jeugd vooral werd gedreven door zijn wens om zijn oudere broer Jamie, één van de beste jeugdspelers van Groot-Brittannië, te verslaan. Doordat Andy Jamie als rolmodel en “target” bij zijn geboorte cadeau kreeg, ontwikkelde hij mede daardoor wellicht zijn sterke streefmotivatie. Door de natuurlijke rivaliteit tussen beide broers (“sibling rivalry“) heeft Jamie daarentegen, als oudste, mogelijk een relatief sterke vermijdmotivatie ontwikkeld. Dat wil zeggen, een sterkere gerichtheid op het vermijden van het verliezen van zijn natuurlijke voorsprong op zijn jongere broertje Andy. Is dat de reden dat Andy uiteindelijk de #1 positie op de ATP wereldranglijst van het enkelspel heeft veroverd (eind 2016), terwijl Jamie het nooit verder heeft geschopt dan #834 (in 2006)?
Hoewel streefdoelen gepaard gaan met betere resultaten dan vermijddoelen, is het belangrijk om te weten dat zelf-verbeter streefdoelen (MAp doelen, zie bovenstaande figuur) in het algemeen de voorkeur verdienen boven winnen-van-anderen streefdoelen (PAp doelen, zie zie bovenstaande figuur). Het doel om te winnen van anderen is een uitkomst- of resultaatdoel dat vooral dient als bron van energie en inspiratie. Met name ook voor het plezier, zelfvertrouwen en ontwikkeling op de langere termijn, richten verstandige sporters zich vooral op de bouwstenen van uitkomst- of resultaatdoelen, namelijk zelf-verbeter doelen, of prestatie- en procesdoelen.
Daarbij komt valsspelen vaker voor wanneer een externe standaard (winnen of niet verliezen) wordt nagejaagd. Valsspelen (“cheating”) kan namelijk helpen om een resultaatdoel te bereiken. Voor sporters die uit zijn op zelfverbetering, is vals spelen zinloos. Immers, door regels te overtreden verhoog je niet je vaardigheden op de betreffende taak. Daarbij zal de neiging om vals te spelen in een competitieve context worden versterkt als de belangen toenemen. Het winnen van olympisch goud of een belangrijk kampioenschap is voor een sporter vaak een “life-changer”. Door het vooruitzicht op veel geld, roem en aanzien zal de verleiding nog groter zijn om ook illegale middelen (waaronder doping) in te zetten die de kans vergroten om de gewenste uitkomst te bereiken. Dit is overigens niet alleen in de sport het geval. Zo heeft driekwart van de studenten ooit wel eens regels overtreden bij tentamens, opdrachten, of werkstukken. Ook in het bedrijfsleven, de wetenschap, de journalistiek en de politiek is “cheating” allesbehalve een onbekend fenomeen, vooral wanneer het er echt om gaat.
Hoe kan bijvoorbeeld een schaatser “doelen stellen” als mentale vaardigheid toepassen?
Stel dat tijdens een wereldbekerwedstrijd een concurrent zojuist een baanrecord heeft gereden. Voor de volgende rijders moet de aandacht uitgaan naar hun eigen individuele raceplan, ofwel wat ze moeten doen om het baanrecord te pakken: openen in 18 hoog, daarna tot 3000 meter rondjes 30 laag, etc.). Wellicht is op dit scenario voor de wedstrijd al geanticipeerd. Zo niet, dan kan ter plekke het plan van aanval worden aangepast, wanneer het tenminste als een realistisch doel wordt gezien, gegeven de omstandigheden. En als dat naar eigen inzicht te hoog is gegrepen, dan is de beste optie om vast te houden aan het oorspronkelijke plan om bijvoorbeeld een persoonlijk record te rijden. Om de kans te vergroten dat de schaatser niet wordt afgeleid door gedachten aan het mogelijke eindresultaat (winst of verlies, persoonlijk record of niet), moet op de weg naar dat eindresultaat, dus tijdens de race, de focus liggen op één of twee individuele aandachtspunten. Achteraf zie je dan wel of je je gewenste tijd hebt gerealiseerd. Voorbeelden van taakgerichte aandachtspunten voor schaatsers zijn laag zitten, de armzwaai, recht aansnijden en versnellen in de bocht, zijwaarts afzetten, bij vermoeidheid de kniehoek behouden en technisch blijven rijden.
Kortom, het advies aan sporters is om zich te richten op een goede taakuitvoering en zelf steeds beter worden (“Better Never Stops”). Onderzoek laat zien dat dat sowieso tot de beste prestaties leidt, en het is leuker en meer motiverend, mede omdat je je evaluatie-standaard (“Zelf”) grotendeels in eigen hand hebt. En als je de opgaande lijn te pakken hebt, dan volgen de overwinningen vanzelf!
Een eerdere versie van dit artikel is gepubliceerd op SportKnowHowXL
Eén gedachte over “Niet verliezen”